Begin vorig jaar bleek al hoe deplorabel de toestand was. ‘1813 zegt veel Nederlanders niets’ kopte het Historisch Nieuwsblad op 27 januari 2011. Deze geschiedenisglossy liet met het oog op de naderende herdenking van tweehonderd jaar koninkrijk een enquête uitvoeren onder een representatieve groep van 760 Nederlanders van 18 jaar en ouder. Hieruit bleek dat slechts een derde een enigszins juist antwoord kon geven op de vraag wat er in 1813 gebeurde. Twintig procent wist dat in dat jaar een einde kwam aan het Franse bewind en de Prins van Oranje landde in Scheveningen. Eén op de tien ondervraagden bracht het jaartal in verband met de invoering van de monarchie in Nederland, een antwoord dat door het Historisch Nieuwsblad kennelijk werd goed gerekend. Hoewel we van 1806 tot 1810 toch ook al een koning hadden, en niet eens zo’n slechte. Maar die telt niet; hij was immers geen Oranjetelg.
Dat het er een kleine twee jaar later niet veel beter voorstaat met de kennis over de gebeurtenissen in 1813, kwam onlangs weer op schrijnende wijze aan het licht. Naar aanleiding van de presentatie van de plannen voor de festiviteiten die vanaf volgend jaar zullen plaatsvinden, zond Omroep West op 2 december een televisiereportage uit onder de titel titel ‘200 jaar Koninkrijk’.
De uitzending opent met een animatiefilmpje waarin wordt uitgelegd dat ‘de basis van ons koninkrijk is gelegd door één man: koning Willem I’. De inhoud is verbijsterend. Bang om saai en hoogdravend over te komen en er op voorhand van uitgaand dat het kijkerspubliek weinig of geen historische belangstelling heeft, is ervoor gekozen het geschiedverhaal ‘op te leuken’, te verkleuteren en samen te vatten in minder dan twee minuten. Defaitisme als grondhouding. Dumbing down als dogma.
De commentaarstem bij het filmpje informeert de kijker in Jip-en-Janneketaal dat ‘de Nederlanders eigenlijk heel blij waren met die Franse mensjes. Het ging best goed met ons landje’. Maar ‘Napoleon raakte inmiddels een beetje de macht kwijt en toen hij zijn legertjes weer terugriep naar Frankrijk […] wilden wij weer een koninklijk kroontje aan het hoofd’. De keuze viel op ‘Willem Frederik –“Freek” voor vrienden’ – waarbij in beeld een portret verschijnt van de zeventiende-eeuwse Friese stadhouder met dezelfde naam. We leren dat deze Prins ‘meeliftend met een vissersboot’ in november 1813 ‘al haringhappend aankwam op Scheveningen’. ‘Al snel riep Freek zich uit tot de eerste koning van de Nederlanden, en zo werd eigenlijk ons koninkrijk geboren’. Daarbij bleef het niet, want ‘om nou te zeggen dat-ie lekker op zijn kont zat, nee, hij richtte onder andere De Nederlandsche Bank op’. ‘Daarnaast werd het tijd om Nederland eens vol te plempen met wegen, kanalen en treinrails. Aan hem hebben we dus ook de files te danken’.
Natuurlijk mag het geschiedverhaal met een knipoog en een kwinkslag aan de man worden gebracht. En het vereenvoudigen en begrijpelijk maken van de complexe historische werkelijkheid is voor een breed publiek zelfs noodzakelijk. Ook tegen het stimuleren van de historische belangstelling door het verleden zoveel mogelijk met het heden te verbinden bestaat geen enkel bezwaar. Maar het is verwerpelijk de historische werkelijkheid vanuit een defaitistisch denken zodanig in te dikken dat zij onherkenbaar wordt vervormd. Het is uit den boze om uit onverschilligheid, onvermogen of louter lolbroekerij aperte onjuistheden te debiteren. En om het publiek te benaderen als een klas ongeïnteresseerde pubers – om een lelijk pleonasme te gebruiken – geeft al helemaal geen pas.
Dat het ook anders kan, blijkt in dezelfde reportage wanneer de voorzitter van het Landingscomité Scheveningen 2013 aan het woord komt. Met aanstekelijk enthousiasme en grote kennis van zaken vertelt deze in detail wat er die 30ste november 1813 ‘op’ Scheveningen voorviel. Tussendoor spreekt hij wervende woorden om zoveel mogelijk figuranten te ronselen die op 30 november 2013 moeten bijdragen aan een historisch verantwoorde reconstructie van de landing, met acteur Huub Stapel in de rol van de Prins.
Weinig deskundig, maar niet minder bevlogen toont zich aan het eind van de reportage de voorzitster van het Haags Comité 200 jaar Koninkrijk. ‘Wat wij met die viering ook willen, is dat het historisch besef van de Hagenaars vergroot wordt’, laat zij de kijker weten. De straatinterviews waarmee de uitzending is gelardeerd, stemmen nochtans weinig optimistisch. Zij verraden hoogstens restanten van eens in het hoofd gestampte kennis, klokken en klepels die elkaar uit het oog verloren zijn. Er is duidelijk nog een lange weg te gaan.
Jos Gabriëls, Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis