In een ingezonden stuk in de Volkskrant heeft de publicist en columnist Thomas von der Dunk het eind november 2013 nog eens kort en krachtig geformuleerd: Lodewijk Napoleon ‘vormt nog steeds de grote taboefiguur binnen Officieel Herdenkend Nederland’. Op zich is deze uitspraak opmerkelijk voor iemand die zich afficheert als belijdend lidmaat van het Republikeins Genootschap, want hij neemt het in zijn stuk – de schriftelijke neerslag van een eerder gehouden lezing – wel op voor de man die van 1806 tot 1810 Nederlands allereerste koning was. De strekking van zijn betoog is echter veeleer anti-Orangistisch dan anti-monarchaal. Von der Dunk wijst erop dat de viering van tweehonderd jaar koninkrijk ‘uiteraard historisch onzin’ is: ‘de monarchie dateert in Nederland niet van 1813, maar van 1806 […]. Dat jaar vond de grote staatkundige verandering plaats, met de stichting van het koninkrijk Holland, die aan meer dan twee eeuwen republikeins staatsbestel een einde maakte’.
Dat er een Bonaparte-koning aan de Oranje-vorst voorafging, is een onaangename waarheid waaraan bij de viering van tweehonderd jaar koninkrijk het liefst stilletjes voorbij wordt gegaan. Maar aan de persoon van Lodewijk Napoleon zit nog een andere ongemakkelijke kant, die – gelukkig voor de officiële herdenkers – zo weinig bekend is, dat deze probleemloos terzijde kan worden gelaten. Lodewijk Napoleon speelde namelijk niet alleen een rol vóór 1813. Ook in 1813 liet hij van zich horen. In het jaar van de omwenteling heeft hij namelijk verscheidene pogingen gedaan om zijn drie jaar eerder verloren troon te herwinnen. Er was, met andere woorden, een alternatief voor Oranje.
Na zijn troonsafstand, begin juli 1810, begaf de ex-koning zich in ballingschap. Als ‘Graaf van Saint Leu’ verbleef hij tot in 1813 in het Oostenrijkse Graz. Toen in dat jaar duidelijk werd dat het, na de rampzalig verlopen Russische veldtocht, met de heerschappij van Napoleon in Europa spoedig gedaan zou zijn, besloot hij zijn in het nauw gebrachte broer te hulp te komen. In zijn brieven vroeg Lodewijk hem bij herhaling de geannexeerde Hollandse departementen hun onafhankelijkheid terug te geven en het land vervolgens aan zijn leiding toe te vertrouwen. Hierdoor zou de Keizer immers over een bondgenoot aan Frankrijks noordgrens beschikken. Deze verzoeken wekten aanvankelijk de irritatie en uiteindelijk de woede van Napoleon, die Lodewijk op niet mis te verstane wijze liet weten: ‘Ik zie liever dat Holland weer onder de macht van de Prinsen van Oranje terugkeert dan onder die van mijn broer’!
Ex-koning Lodewijk Bonaparte tijdens zijn ballingschap in Rome in 1815. Hij is afgebeeld in het kolonelsuniform van de voormalige Hollandse Lijfgarde te Voet. Detail van een schilderij door Carl Christian Vogel von Vogelstein. Collectie Châteaux de Versailles et de Trianon.
Nadat Oostenrijk zich bij de tegen Frankrijk verbonden mogendheden had gevoegd, vestigde Lodewijk zich in Zwitserland. Daar bereikte hem het nieuws van Napoleons nederlaag in de slag bij Leipzig in oktober 1813 en de opmars van de geallieerde legers naar het westen. Nu het ernaar uit zag dat de Fransen Nederland weldra zouden moeten verlaten, besloot Lodewijk zich rechtstreeks tot zijn voormalige onderdanen te wenden. Een nadeel was wel dat hij in zijn verre Zwitserse ballingsoord niet over actuele informatie beschikte over de situatie in Nederland. Zo wist Lodewijk niet dat de Oranjeprins Willem Frederik zich inmiddels in Londen al had verzekerd van de steun van de Britse regering voor het herstel van zijn Huis. Ook besefte Lodewijk onvoldoende hoeveel aanhangers de Oranjes hier na achttien jaar afwezigheid nog onder de elite hadden.
Bij al zijn pogingen liep Lodewijk steeds weer achter de feiten aan. In de tweede helft van november stuurde de ex-koning brieven aan zeven oudgedienden van zijn bewind, waarin hij uiterst omzichtig liet weten graag opnieuw de leiding van het land op zich te willen nemen. Hij wist echter niet dat in Amsterdam en Den Haag intussen een anti-Franse oproer was uitgebroken, waarvan Van Hogendorp en de zijnen een opstand ten gunste van Oranje maakten. Toen een antwoord op zijn brieven uitbleef, besloot Lodewijk zich begin december – als het ware op de tast – tot het stadsbestuur van Amsterdam richten. Opnieuw bood hij zichzelf daarbij in bescheiden en bedekte bewoordingen als toekomstig vorst aan. Maar op dat moment had de Prins van Oranje de soevereiniteit al aanvaard, zodat de ex-koning het nakijken had.
In 1813 was er een alternatief voor Oranje, maar toch vooral in theoretische zin. Niet alleen de geografische afstand tot en het gebrek aan actuele informatie over Nederland beperkten Lodewijks kansen als troonpretendent in ernstige mate. Hoewel velen hier gunstig oordeelden over zijn koningschap, waren de meesten hem in 1813 evengoed vergeten. In tegenstelling tot de Oranjes beschikte hij namelijk niet over een omvangrijk netwerk van partijgangers en propagandisten. Bovendien presenteerde hij zijn kandidatuur te laat, te beperkt en te terughoudend. Het grootste obstakel voor zijn terugkeer op de troon was evenwel van buitenlands-politieke aard. Na het vertrek van de Fransen kwam Nederland in de invloedssfeer van Groot-Brittannië, en deze mogendheid zou aan de overzijde van de Noordzee nimmer een broer van Napoleon als koning dulden.
Meer lezen over dit onderwerp? Zie: ‘Oranje … of toch weer Bonaparte? Hollands eerste koning probeerde het in 1813 opnieuw’, in: Geschiedenis Magazine 48 (november 2013) nr. 8, 20-23.
Jos Gabriëls, Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis