Het is een ondoorgrondelijke mededeling, zeker voor een historicus zonder wiskunde in zijn pakket. Op welke ‘breinbreker’ doel ik? Op de website van het Nationaal Comité 200 jaar Koninkrijk worden wij alvast enthousiast gemaakt voor het tweede grote evenement dat, in het kader van de herdenking van 1813-1815, op 28 en 29 maart aanstaande van overheidswege zal worden georganiseerd. Na de feestelijke viering op 30 november jongstleden van het herstel van de onafhankelijkheid en de terugkeer van de Oranjes zal ditmaal de grondwet centraal staan. ‘Onze grondwet bestaat 200 jaar’, en die verjaardag wordt ‘groot’ aangepakt, jubelt de website. ‘Het is nogal wat’, want zij ‘is na de Amerikaanse de oudste ter wereld. Dat is iets om bij stil te staan’.
Hier raken we toch even de tel kwijt, want over welke grondwet gaat het? Kennelijk de tekst die op 29 maart 1814 werd goedgekeurd door de Grote Vergadering van Notabelen in Amsterdam. Dit was echter niet de eerste constitutie van ons land. En het was al helemaal niet de op één na oudste ter wereld.
De allereerste Nederlandse grondwet kwam tot stand in de Bataafse tijd en werd na lange en felle debatten in april 1798 door de volksvertegenwoordiging goedgekeurd. Bovendien had zelfs deze vroege constitutie, internationaal gezien, al meer dan één illustere voorgangster. Wanneer we ons beperken tot de door Verlichtingsideeën geïnspireerde, democratische grondwetten, waarvan die van de Verenigde Staten van Amerika van september 1787 inderdaad de eerste was, dan volgden vier jaar later de Poolse grondwet van mei 1791 en de Franse Grondwet van september 1791. Alleen al in het revolutionaire Frankrijk zouden de constituties elkaar vervolgens in rap tempo opvolgen, daarbij gelijke tred houdend met de veelvuldige wisseling van regime. Al in juni 1793 kwam de nieuwe grondwet van het Jaar I tot stand, die overigens nooit in werking trad. Deze werd vervangen door de constitutie van het Jaar III (augustus 1795), deze door die van het Jaar VIII (december 1799), deze door die van het Jaar X (augustus 1802) en deze weer door die van het Jaar XII (mei 1804).
De Verlichtingsfilosofen hadden ervoor gezorgd dat grondwetten vanaf de late achttiende eeuw een integraal onderdeel uitmaakten van het staatkundig bedrijf. Voortaan hoorde een constitutie erbij; een modern bewind kon niet zonder. Maar sacrosancte teksten waren het allerminst. Zij dienden zowel een retorisch doel, ten opzichte van een zich uitbreidend publiek van politiek betrokkenen en geïnteresseerden, als een praktisch doel voor degenen die op dat moment de macht in handen hadden. Voor laatstgenoemden waren zij een middel om er hun eigen belangen mee veilig te stellen. Traden er nieuwe machthebbers aan of veranderde hun politieke positie, dan kwam er als vanzelfsprekend een nieuwe constitutie. Van Napoleon, zoals bekend geen vriend van inspraak en vrijheid, is de cynische uitspraak dat een grondwet bovenal ‘kort en vaag’ (courte et obscure) moet zijn, zodat de heerser er steeds alle kanten mee uit kan. Dit belette hem overigens niet om tijdens zijn vijftienjarige bewind maar liefst vier grondwetten uit te vaardigen.
De Franse situatie weerspiegelde zich in Bataafs-Frans Nederland, waar in oktober 1801 een tweede grondwet de basis vormde voor het Staatsbewind, een derde grondwet in april 1805 als grondslag diende voor het eenmansbewind van Raadpensionaris Schimmelpenninck en een vierde grondwet in augustus 1806 het Koninkrijk Holland van Lodewijk Napoleon moest schragen. De tekst die eind maart 1814 van kracht werd, was, met andere woorden. al de vijfde grondwet in zestien jaar. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat ook deze het jaar daarop, in augustus 1815, door een nieuwe werd vervangen als gevolg van de samenvoeging van Nederland en België.
Soeverein Vorst Willem Frederik begeeft zich op 29 maart 1814 van het Koninklijk Paleis naar de Nieuwe Kerk in Amsterdam om de Grote Vergadering van Notabelen bij te wonen. Prent door Reinier Vinkeles naar een werk van Abraham Vinkeles (circa 1815).Niet alleen om chronologische redenen kan men vraagtekens plaatsten bij de keuze van de grondwet van 1814 als aanleiding voor de naderende Grondwet-viering. Ook in inhoudelijk opzicht is deze keuze ongelukkig. ‘Onze grondwet is een van de belangrijkste verworvenheden van de afgelopen 200 jaar’, laat het Nationaal Comité op zijn website weten. ‘De daarin opgenomen grondrechten als bescherming tegen discriminatie en vrijheid van meningsuiting, onderwijs en godsdienst zijn wereldwijd zo vanzelfsprekend nog niet’. Dat klopt als een zwerende vinger, maar in de grondwet van 1814 is van dit alles vrijwel niets terug te vinden. Geheel in de geest van die tijd kon ook de teruggekeerde Oranjeprins niet anders dan de soevereiniteit eind 1813 aanvaarden ‘onder waarborging eener wyze constitutie’. Maar de grondwet waarop hij eind maart de eed aflegde, was, op die van Lodewijk Napoleon uit 1806 na, de minst democratische en de minst liberale van alle Nederlandse constituties. Tegenover een nagenoeg autocratisch regerende vorst stond een zwakke indirect gekozen volksvertegenwoordiging met slechts minimale parlementaire bevoegdheden. En wat grondrechten betreft werden alleen de vrijheid van godsdienst en de bescherming tegen willekeurige vrijheidsberoving opgenomen. Een Duitse geleerde, die ons land in deze dagen bezocht, toonde zich na lezing van de grondwetstekst hoogst verbaasd dat kennelijk niemand doorhad dat er in Nederland, achter een constitutionele façade, een absolute monarchie werd ingevoerd.
Trouwens, ook de wijze waarop de grondwet van 1814 werd goedgekeurd, noodt niet onmiddellijk tot een verjaardagsfeestje. De gang van zaken was door de Soeverein Vorst en zijn adviseurs volledig geregisseerd. Zorgvuldig selecteerden zij uit het gehele land 600 heren van aanzien en vermogen (‘notabelen’), die het door een grondwetscommissie opgestelde ontwerp moesten beoordelen. Van hen bleven er 126 om verschillende redenen thuis. De 474 personen die op 29 maart in een ‘Grote Vergadering representerende de Verenigde Nederlanden’ in de Amsterdamse Nieuwe Kerk bijeenkwamen, was het niet toegestaan het grondwetsontwerp artikelsgewijs te bediscussiëren. Zij mochten er alleen met ‘ja’ of ‘nee’ over stemmen. Dit was ‘in een oogwenk’ gebeurd: 448 notabelen stemden vóór en 26 tegen. In het land bleef het stil, doodstil. De bevolking toonde voor deze zoveelste grondwet niet de minste belangstelling.
Jos Gabriëls, Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis